1. de lispelaar
maar als je dan nog zo onherroepelijk moet zijn,
wees dan zoals haast niemand is,
als god
maar niet die, niet de patriarch, de grijze
hoeder van het grauwe, niet de leugenaar
die scherp en warm als distels schuilt in gras
nee, wees de wrekende, die waarheid brengt
en in de wind woont, de slissende,
de lispelaar die van jezelf vertelt
wees weer het vreemd grommend wezen
dat dreigend langs de wanden
van mijn kinderkamer schuurt
of de schaduw die je hand maakt
als huid gespannen oplicht
in het groen van een nachtlampje
maar wees niet dit, niet dit dier
dat ieder aarzelend woord van troost
van mijn uitgestoken handen likt
2
vandaag waart over het schoolplein een besef
dat bleek en dik als wasem onder een kap is
en zwelt als voeten aan het einde van een dag
in juli, als knikkertijd voorbij is en zomerzand
nauwlettend uit ogen wordt gewreven
met blauwlauwe washandjes
waar jongens molenwieken over het plein
met armen die als tandwielen
tot bloedens toe in elkaar grijpen
heeft een kind soms simpelweg
de verkeerde ouders en is de wereld
niet veel groter dan deze zandbak
3
oma schept
eieren uit de pan
met een hardhouten lepel
oma weet
dat je kanker krijgt
van zout op eieren
eieren smaken
nergens naar
deze eieren
er is de vage belofte
van een dag vol elfen
op de elfteling
4
van onder de gelambriseerde deur
komt rook van onder de gelambriseerde
deur komt rook de douche staat aan de mei
de meisjesdouche staan aan
als we bukken kunnen we misschien
voeten zien als we diep bukken kunnen we misschien
haar voeten zien als we heel diep bukken
kunnen we haar voeten zien we tellen tot negen
tenen aan de ene
5
vandaag waart over het schoolplein een gerucht
sissend als de sampan
en scherp als het zakmes wanneer je onder ede zwijgt
nemokeg si eipeoj eipeoj
nemokeg si eipeoj eipeoj
gaat van mond tot mond
maar niets wordt bevestigd
en niets wordt zomaar toegegeven
6
wie heeft het soldaatje wie
heeft het plastic soldaatje gestolen?
raadseltje: wat is zo klein dat het moeiteloos
in je knikkervrije broekzak past?
de oppergeneraal.
(leg het neer
leg het naast de stoeprand neer
vind het) krijg een snoepje
wegens goed gedrag
7
vandaag waart over het schoolplein
het lied van de lispelaar, het lied
van oorzaak en gevolg, dit lied
dat van schuld en boete zingt
nemokeg si eipeoj eipeoj
haar kleine ziel
besterft in drie dagen,
hangt zichtbaar als een trofee
te drogen aan een riem
die ons omspant
zoals alleen
een meisjeshand
tot bloedens toe
het hart omspannen kan
8
niemand gaat langs af
9
het was vreemd
hoe dingen plots niet meer alleen
met elkaar te maken hadden
hoe alles wat altijd
zo nauw met elkaar verbonden was
zo snel zo ongedaan gemaakt kon worden
alsof alle letters op het bord
die haast moeiteloos eerst
tot woorden werden
in opstand kwamen en eenmaal los
gelaten als vliegen aan dunne koorden
om onze hoofden draaiden
10
ook sterke verhalen vlogen zo
rond als superhelden haast
ze waren al snel niet meer
bij ons weg te slaan
en toch wist niemand toen
of er ooit zoiets gebeurd was
we wisten alleen dat zonlicht
toch niet als water warm
en om je heen was
maar dat er vreemde stralen waren
waar je soms door werd geraakt
en dat dit raken dan het toeval was
11
robert droeg een nieuw blauw jasje
robert droeg een groot geheim (wees zuinig
op je jasje robert) deed soms nog
een plasje
wanneer dat niet de bedoeling was
en dus hield iemand zijn jasje
op drie hoog van een steiger
in de lucht
van de andere kant van de straat
leek het net een vlieger blauw
op blauw nee werkelijk
met je ogen half
dicht tegen het priemende licht
was er niet veel meer te zien.
dat is ook wat iedereen later zei.
en dat het stom was
van het ziekenhuis, dat zeiden we ook
niemand zei dat hij zijn jasje even
boven de grond haast
nog had ingehaald.
dit moet ook nog gezegd:
superman had vrij die dag.
12
daarna vielen ze in bosjes
zegen neer tijdens het voetballen stegen
op tijdens het zingen
van een lied met veel amen
en armen rond en rond in hava
nagila hava sneller
en sneller rond het snijdende touw
totdat het bloed langs haar dunne
meisjes polsen stroomt
tot helemaal over haar benen
op de grond
13
deze waarheden werden verdronken
als jonge katjes. je bond zo’n zak dicht
alsof het vuilnis was
met de warmte van de grote kat
nog op je schoot
en niemand vond dat daar
iets vreemds aan was, aan zo’n grote kat hier
en aan die kleintjes
ook Jezus niet
terwijl die toch altijd
langs het water liep
14
aan de rand van het schoolplein staat
een jongetje al
weer te vertellen over zijn onderzeeër
die in de Barentz ligt daar
waar een koude oorlog woedt
en pas als iedereen
aan zijn blauwe lippen hangt
houdt hij een hand voor zijn mond
en wijst naar een vlieger in de verte.
15
ademt dan,
zooooooooooo
een mondvol vliegen uit.
16 (dit zijn de dagen, mijn vriend)
dit zijn de dagen
dat de raderen van de wereld
dieper in de wonden grijpen
dat de dageraad
door verlichte vreemden
op een draagbaar
naar binnen wordt gereden
dat alles
in de engte lengt
als tussen dubbel glas
het geluid van een sirene
dit zijn de dagen dat je huivert
als een vliegtuig overgaat
zoals soms een ziekte doet
dat mars daalt
als een rood en boos gezicht
vol lijkvlekken
17 (kinderliedje)
van voor naar achter gaat de auto
schuurt hitsig haast
tegen de wanden op
ik zandstraal gedachten
met mijn gezicht tegen de wind
en mijn mond zooooo
mars daalt neer de lucht is rood de wereld
ruikt alsof hij net is ontsmet
we gaan
van links naar rechts
mijn broer en ik
op de achterbank
het is lastig zingen
met dichtgeknepen keel
maar toe doe alsof
je niet weet waar je bent
toe doe alsof we (zijn er
bijna) thuis zijn
18 (de groene simca)
drie mannen in heel donker
blauw hebben hem
gevonden en naar huis gebracht
hij lag in zijn auto
te slapen: een Simca
in bijzonder lullig groen
19 (belle Hélène)
en alweer op de achterbank
op weg naar een land zit Hélène
de vlakke uren naast mij
het landschap komt en gaat
met af en toe een schaap
en later ook wat heuvels
ik houd haar hand vast
tot zij net voorbij de grens
in Nederland verdwijnt
ik zal haar evenmin een ansicht sturen
als zij hier was
wel draai ik twee weken
(a) dat nummer
(b) één bruine haar steeds om mijn vingers
20 (intermezzo; transmitting live from Mars)
komt tot mij, allen die eenzaam zijn
verdwaald vermalen
tussen de raderen
van een wereld
die te diep in de wonden grijpt
en leg uw botten hier te ruste
laat ze bleken gloeien
branden desnoods dan
als een ster
21 (baby, I’m a star)
ik word een ster
en ik zal zeker veel
te veel willen drinken baby
you can drive my car
dan doe ik mijn ogen dicht
en droom haar even stiekem naast me
als mijn vader achter het stuur
22 (de droom)
hij komt aan
gereden in die auto
parkeert netjes en stapt uit,
vloekt dan niet
ongewoon herhaaldelijk
op de groene stoel met franjes
ik vertel hem dat hij dood is
hij heeft geen zin in dat gezeur
en trekt een biertje open
even hardnekkig
als de vlekken op zijn gezicht
staat soms zijn auto buiten
23 (mars daalt)
vandaag zie ik
de vlekken in zijn gezicht
gaten in de lucht branden
rood kleeft aan wanden
dichtgeknepen kelen zingen
alles ruikt alsof het net is ontsmet
de wereld vouwt ons op
slikt ons in en ergens
implodeert een lever als een ster
maar toe doe toe doe
t het er allemaal
nu wel zo toe ?
24 (weer onderweg)
ik mis dezelfde
muur vandaag al
weer op enkele centimeters
0 intermezzo
I saw myself
a ring of bone
in the clear stream
of all of it
and vowed
always to be open to it
that all of it
might flow through
and then heard
“ring of bone” where
ring is what a
bell does
© Lew Welch)
25. kringspel
ik adem
mezelf weer uit en blaas
een roze ring van meisjes om mij heen
penny, ik laat je naam in mij
vallen als de zon in water
en duik je steeds weer op
iemand roept je naar het midden
en al wat draaien kan – het draait
ik beloof mezelf plechtig
om je met bleke huid en haar
in te blijven ademen
26. kermis
zoals een tong eerst schichtig dan
sneller steeds en almaar sneller draait
berijden wij wijdbeens draken
want het is kermis op het plein
en alles is nog mogelijk
kijk, daar branden lichtjes
witte gaten in de lucht
de geur van suikerspinnenlippen
als askegels gloeien wij als sterren bottenbleek
op excursie naar het einde van de nacht
nat gras, natte ruggen
je onbehoorlijk smalle schouders
je open mond: zo groot de maan!
27. onder de seringenboom
later onder de seringenboom ben ik
in de schaduw die een hand maakt
op je warme wang
draai als de rook van een eerste sigaret
in mijn buik, laat mijn vinger door iedere cirkel
prikken waarvan jij het midden bent
onder het badpak over je moedervlekken:
sterren branden donker op jouw huid, zeg je
maar ik voel alleen maar jou
maar ik proef alleen maar jou
zomerzout en nieuw en jong zo penny
28. de bus terug
blazen maar weer: kringen op het raam
namen doorhalen onder harten
van de heenreis
penny loves x loves y 4 ever
4 ever weerkaatst je
bitterzoete adem van die ochtend
grotere jongens weten het: jou pesten is makkelijk
vandaag legt iemand pennies op je ogen
als je slaapt
zwaai ik naar mezelf
in het raam van een bus op weg naar huis
zie ik de dood, een verstekeling
die onderadems reist van mond op mond
van zweterige hand tot hand
als voetbalplaatjes in de pauze
ik droom een cowboy: brede hoed, jas,
het striemen van een speekselzweep
één uiteinde bungelt aan je mond
29. penny slaapt
grotere jongens wisten het: jou pesten was makkelijk
vandaag legt iemand pennies op je ogen
als je slaapt
dooft de zon op iedere tekening
die vloeidunne bleekhuid!
zelfs sterrenlicht brandt gaten
ik draai mezelf binnenstebuiten
wil je mijn moedervlekken wel geven
het zijn er twee
ze passen over je ogen
en gloeien in de eindeloze nacht
30. ennio
de donsgele slaap in je ogen
gaf je me
en al het licht van de maan
ik hang haar
aan een touw boven je huis
en zeg: de maan is nu gehangen
ik fluit veel – morricone
en ben een zomervakantie lang
indrukwekkend somber
31. where ring is what a bell does
vandaag gevonden:
je seringenroze kauwgumring
past niet meer om mijn vinger
je geur, je smaak, je speeksel
wat licht was bleek niet taai genoeg
om langer mee te gaan en ging
ik schrijf dit omdat ik aan je dacht
toen ik een gedicht las
en plots je ring zo hoorde