20/20 vision
Dit was het jaar van de onwaarheid:
een draad-gehaarde Engel appt
1.726.392 zielen dat ze bestaan
en dat hun dochters, zonen, kleinkinderen, mama’s, papa’s, opa’s, oma’s, nichten, neven, vrienden, vriendinnen, collega’s, school-, buurt- en bedgenoten
zich in hun passeren hebben vergist.
Geen bed was leeg.
Geen hand tastte aarzelend naar afwezigheid.
Geen app bleef onbeantwoord.
Dit was het jaar van de onwaarheid:
Blackwater wast witter.
Novichok is een fashion brand.
en onze dochters, zonen, kleinkinderen, mama’s, papa’s, opa’s, oma’s, nichten, neven, vrienden, vriendinnen, collega’s, school-, buurt- en bedgenoten
hebben het niet gewusst,
omdat wij het ook niet wisten.
Laat geen bed leeg blijven,
geen hand tasten.
App 1.726.392 maal stilte.
het schoolplein en de dood
onder de in, spin,
lasso’s van de meisjes door
gaan wij jongens de bocht in.
ontteugeld raken kwikzilveren paarden
aan ochtendlicht dat spat
van sporen die moeder ombond.
tussen de rode schommels gaat het
slippend over velden
voor boter, kaas en eieren
al uit, spuit, de bocht weer uit.
otjes en xjes scheren zich
langs zandbak en lunchbank.
om gespannen halzen
wapperen roodgloeiend
haast manen.
het is Dennis met de Wilde Krullen maar
vingers spannen gewichtig samen
om paarsklapperend pistool.
als alles stopt en slechts het schot
nog navalt in de bel
is hij even dood als hij later zou gaan.
Zon, God, stuiver, hart
(Voor Wiebe, boer met hart)
Voor niks gaat de zon op. Aldus god de vader.
Maar voor een meer gerenommeerde God
is de zon slechts een peertje
aan het uitdijend plafond.
Heeft God goed geslapen? Hij laat de zon op
in de ogen van een meisje.
Laten we haar Marjan noemen. Eva. Eleni.
Is God minder goed gemutst,
dan gaat ze schielijk onder: een stuiver
aan de horizon van een spaarpot.
Soms droeg je vroeg gedoofde zonneogen op handen.
Dan was de zon zwaar. Soms droeg het land haar.
Dan was ze licht, waarin duizend aren knipperden.
Voor niks gaat de zon onder. Op het laatst, misschien
in een hart dat bij elkaar hangt van schroefjes
en moertjes. Het loopt op het veertje van een oude klok.
Tik tok.
Tik tok.
Alles doet het nog.
bladluis
drie dagen niet aan dood gedacht niet
aan bloed niet ieder blaadje om en om
gekeerd tegen het licht en niets gevonden
geen bobbel in de lies geen wildgroei in
of achter oor geen jeuk aan aars geen ring
om vosje walvis grote beer op rug
niks gemerkt met slikken ook geen brok
in pis geen boze wolk door longen geen
pijn voel ik geen pijn vanochtend
overmoedig op één been je kamerlinde
roerloos voor het raam zien staan
omgevallen toen en ook gaan huilen
96
en je opent dezelfde deur / en ik zou je niet aan je mond hebben herkend
en ik zou je niet aan je kont hebben herkend / en je hebt echt
oneindig veel oneindig beeldige kinderen / en je kinderen doen gaga
na / en ik weet niet wat gaga is / en ik moet bugaaboe even opzij schuiven
en ik weet niet wie bugaaboe is / en ik struikel over beeldige kinderen
en ik struikel over een kinderwagen / en ik volg een kont die ik niet herken
en ik herinner me de warmte van een kont / en hoe die warme kont
twee handen vulde / en ik herinner me hoe warm verlangen plots kon kloppen
en ik richt de champagne als een warmkloppend pistool / en ik zeg
pang! / en je buigt een vinger die ik niet herken / en al je kinderen zeggen pang!
en ik volg een kont die ik niet herken / en ik ben in een kamer die ik niet herken
en er valt een stilte die ik niet herken / en sommige kinderen doen gaga na
en andere kinderen huilen / en ik zeg dat je beeldige kinderen hebt / en je vraagt
of ik kids heb / en ik zeg nee / en je hoort het niet omdat de kinderen huilen
en de kurk zegt pang! / en we drinken champagne op een bank die ik niet herken
en de meeste kinderen doen gaga na / en ze zijn beeldig / en ze huilen niet
eens zo vaak / en ze missen hun vader maar een beetje / en het is lang geleden
dat je champagne dronk / en je drinkt eigenlijk helemaal niet meer
en je danst niet als een slaapdronken vlinder / en je weet ook niet precies
wat ik daar eigenlijk mee bedoel / en je vraagt of ik kids heb / en ik zeg nee
en ik volg een kont die ik niet herken / en je opent dezelfde deur / en ik zeg dag
en jij zegt dag / en sommige kinderen huilen / en we herinneren ons niet
golfjes tellen
(voor A. 1969-2014 – ride in peace)
de eerste golf is een onbeduidend stipje
aan de horizon van je oneindige bestaan.
je berijdt ‘m met achteloze souplesse;
handjes in de lucht, beste beentje voor,
blik op open raam.
de tweede golf ontneemt je de adem
als een kitelijn om je hals. dromend
vul je kleine voetstappen met zand.
wakend hoest je weke kokkels op.
de derde voert verstekelingen aan
die door je bloedbaan razen. ze zetten
in je lichaam tenten op. je voedt ze
wat je hebt. ze willen meer,
ze willen woekeren.
de vierde golf geeuwt onder water
als een haai. je spartelt en komt boven,
spartelt en komt boven; visgraatvingers
op laagstaand laken.
de vijfde golf is een berg. als je de top redt
mag je weer naar bed.
zes: je schuimbekt als de branding.
de zevende golf is zee.
ze houdt haar adem in,
je doet nog zeven tellen mee.
uitzicht op uitzicht
wat op het land begint eindigt meestal
in de stad. het trage meisje met de koeien
ogen is achter elk derde raam te vinden
in Hellevoetsluis of Zoetermeer. het waar
doet er niet toe. ze wordt niet gezocht
door de buren. ze veroorzaakt niets.
uitzicht is een beest met twaalf open ogen
per verdieping aan de overkant. lakens,
ondergoed en sokken huilt het. ze telt
de ramen op haar vingers af. wat waar is
is dat iedere avond vordert. bij elf is het tien
uur. als ze stil is hoort ze leven in de biobak.
14.543
ik ruik indrogend angstzweet,
de tabaksvingers van vader.
ik proef wat ik opboer beter
dan de dode dieren die ik eet.
ik voel de bank waarop ik zit
alleen maar als ik ‘bank’ schrijf.
ik zie veertig blije koreanen
huppelend tweeten in full hd.
ik hoor hoe water weerloos licht
breekt in de vijver bij het huis.
ik ben 14.543 days old en poep
haast elke dag. ik los mezelf op
in de onwerkelijkheid der dingen.
man op een kruk
u zit op een kruk bij een arts
en het besef draait zich plots
even nadrukkelijk in u om
als uw vrouw zich naar u toe draait.
u zult waarschijnlijk langgerekt
gaan tegenwerpen, zo van jaaaa,
want dat is nu eenmaal wat u doet.
uw vrouw heeft iets.
had u dat al gemerkt?
u weet het niet.
maakt u zich niet ongerust.
u krijgt vanaf nu de tijd
om daarover na te denken.
Vogelbekman
Hij heeft de mond van vogels vol.
De wereld zal het weten.
Op pleinen die zich in verten terugtrekken
overstemt hij afwezigheid - verkondigt vogelliefde, leed en dood
in bladerloze bomen. Latijnse namen uit het hoofd geleerd
met het vogelboek op schoot.
Hij weet: vogel is zilver, maar toch
loopt zijn mond er van over; de val van de adelaar,
het kolig kwetteren van kanaries, het zwijgen
van de poetiewiet.
[Wie maaltijd na maaltijd hollebotjes ophoest
mag nooit meer over scherpe kruiden klagen,
zegt ze, terwijl ze op haar woorden doelt.
Hij zoekt ondertussen naar het volmaakte ei,
het ei dat alles overbodig maakt, niet in de zak breekt,
maar in de mond smelt – oneindig beloftevol.
Zij vindt dat hij niet veel te vinden heeft.
Ei, ei. Driewerf ei.]
Een duif die niet door hem is aangereden
ligt in een houten kistje op de tafel bij het raam.
Zoals dat hoort volgt na uren sterven
toch nog onverwacht.
De keukenlamp knippert als een vleugel.
Eenmaal. En twee.
Deus ibi est.
de kruimels blijven over
liefde is niet als een rivier
die wild en vrij door land gaat
dat je al zo lang zo grondig kent.
niet de wind die deze woorden
van mijn lippen raapt en wegblaast
als vroege mist van gras.
nee, liefde is zwart en taai
als teer op longen
en wordt evenmin vergeven.
ik volg je naar ons huis
alsof woorden kruimels zijn
die van je lippen vallen
en liefde weer als brood is:
te warm nog om te snijden
maar al met korst over de wonden.
instructies
meet je passen af, ga terug, pas op, dit dient nauwkeurig,
spring achterwaarts het raam door, vertraag
gedachten tot woorden letters zijn, zie de letters, zie scherven,
denk sneeuw, zeg ‘dit is de sneeuw’, proef, rek het uit, je hebt
tijd, laat desnoods de letters vallen, ze zijn zwaar, ze zijn
zwanger van je naam, hoor maar, iemand roept, een meisje,
een jongen vult je naam hier in want niets is vergeten, niet
je lach, gedempt achter een shawl, niet het kriebelen van wol,
niet de hand in de jouwe, in een want of zonder, niet hoe jij
haar zag of hem, niet hoe je rook die ochtend of later, niet
hoe het blauw, het wit, het blauw boven het wit, zo zacht
onder je rug, zo rustig je lichaam, zo stil, sta op, adem, besta.
bij twijfel zachtjes schudden
(Voor Henk van Zuiden, dichter met ei)
eerste scenario: je valt in je slaap
de sterren tegemoet – sommige knipogen
op het ritme van je hart, andere vertragen
je val (tweede scenario) varieert. soms sta je
op met natte wangen, soms blijf je liggen.
dan schudden we je zachtjes
als een ei bij twijfel.
in het derde scenario verdwaal je tussen
je laatste gedicht en het kussen. je hoofd
eivol, je wangen nat van de zijne.
laatste scenario: geel gezicht op wit, je valt
als een ei, maar breekt niet. als je opstaat
vraag je waar je bent. het zuiden van
de vogels tegemoet, zegt hij.
belofte
zo zal het beginnen: je kookt niet.
zo zal het verder gaan: ik eet niet.
de boom zal voor het raam staan.
de schaduw van de boom zal vallen.
we zullen aan tafel zitten.
de schaduw tussen ons in.
we zullen deuropeningen vullen
met lichamen, handgebaren, deuren.
dit is hoe het verder gaat.
we zullen handen schudden.
we zullen vreemden worden.
we zullen zeggen dat we zijn verlaten.
we zullen anderen verlaten,
keer op keer op keer op keer.
we zullen niet omkijken, onder geen beding
zullen we omkijken.
kijk niet om.
soms zal de telefoon gaan.
soms horen we onze stilte terug.
soms zullen we zeggen dat er niemand aan de lijn is.
dan zullen we over onze schouder kijken, ons schuldig voelen.
voel je niet schuldig.
we zullen sterven. niet snel
en niet langzaam zullen we sterven.
we zullen er niet klaar voor zijn
en toch zullen we sterven.
ik beloof het.
begin de dag met drop
aan het begin van de dag staan dropjes op tafel.
kijk maar, er staan dropjes op tafel. het is het begin
van de dag. je herkent het begin van de dag direct
aan de dropjes op tafel, de dropjes aan het begin
van de dag. zo breng je structuur aan in je leven.
licht kleeft aan de dropjes op tafel. het licht kleeft
als vliegen aan de dropjes. de dropjes staan op tafel
want het is het begin van de dag. je ziet hoe vliegen
aan dropjes willen kleven. je ademt beheerst door:
als je naar het licht slaat vliegt de dag voorbij.
het is het begin van de dag en de tafel is bedekt
met vliegen. aan het begin van de dag is de tafel
met vliegen gedekt. je bestrijdt opkomende paniek
door een handvol licht te eten, op nietige schaduwen
te kauwen. als drop naar vlieg smaakt is het goed.
het lange vergeten
en nu dan het besef
dat er nog maar weinig komt
dat langer blijft dan dit vergeten.
met mijn handen keurig
onder het laken gevouwen
in wat pas je vorm nog was
besluit ik mij te blijven
verzetten tegen het verlies
van alles wat er niet toe doet
zoals de plotselinge geur
van jonge hondjes
op het kussen tussen ons in
of hoe je op de mosselgladde pier
fluisterde de wind te zullen volgen
en hoe je ging; schuimbekkend
je twee belachelijk zachte
vuisten naar me opgeheven:
ik ben dit niet, ik ben dit niet!
hengstencalculator
liggend in het stro
denkt het paard aan neuken
in de wei met het houten hek – het knappen
van klaver tussen appelbomen
hoefhoog gras, een mondvol veldbloemen
en zouden er schapen hebben gestaan,
ze stonden hier.
hoe het was om geil te zijn,
het aanzwellende gonzen van bloed het licht
in golfjes over zijn flanken:
toontredende stapcorrectheid,
gemiddelde schouderligging, strak
verloop van lendenen, roze kut
handen op zijn kont.
afdampen, mooie mist onthouden
voor later, voor als hij in het stro wil liggen.
lichter
pas op, wijk terug. besef: er is geen weggaan
denkbaar dat weer naar hier zal leiden. verstop je
liefde, een wond tussen gewonden op een zaal.
en weet: ook voor hen was het zwaar, de tred
door water lichter dan over land. zij hebben alles
al verloren. er is hoop dat jij het vindt. er is hoop
maar lichter dan de dood zal het niet worden. ik bedoel.
ik duid. ik doel. op dit: eenentwintig gram, drie
mieren in processie. één speelt de bouzouki, één
jongleert met eendagskuikens en één draagt een kroon,
mijn ziel, lichter dan wondvocht op een kinderknie,
oh vader, zoveel lichter ben ik nu.
götterdämmerung
1
maar als je dan nog zo onherroepelijk moet zijn,
wees dan zoals haast niemand is,
als god
maar niet die, niet de patriarch, de grijze
hoeder van het grauwe, niet de leugenaar
die scherp en warm als distels schuilt in gras
nee, wees de wrekende, die waarheid brengt
en in de wind woont, de slissende,
de lispelaar die van jezelf vertelt
wees weer het vreemd grommend wezen
dat dreigend langs de wanden
van mijn kinderkamer schuurt
of de schaduw die je hand maakt
als huid gespannen oplicht
in het groen van een nachtlampje
maar wees niet dit, niet dit dier
dat ieder aarzelend woord van troost
van mijn uitgestoken handen likt
2
vandaag waart over het schoolplein een besef
dat bleek en dik als wasem onder een kap is
en zwelt als voeten aan het einde van een dag
in juli, als knikkertijd voorbij is en zomerzand
nauwlettend uit ogen wordt gewreven
met blauwlauwe washandjes
waar jongens molenwieken over het plein
met armen die als tandwielen
tot bloedens toe in elkaar grijpen
heeft een kind soms simpelweg
de verkeerde ouders en is de wereld
niet veel groter dan deze zandbak
3
oma schept
eieren uit de pan
met een hardhouten lepel
oma weet
dat je kanker krijgt
van zout op eieren
eieren smaken
nergens naar
deze eieren
er is de vage belofte
van een dag vol elfen
op de elfteling
4
van onder de gelambriseerde deur
komt rook van onder de gelambriseerde
deur komt rook de douche staat aan de mei
de meisjesdouche staan aan
als we bukken kunnen we misschien
voeten zien als we diep bukken kunnen we misschien
haar voeten zien als we heel diep bukken
kunnen we haar voeten zien we tellen tot negen
tenen aan de ene
5
vandaag waart over het schoolplein een gerucht
sissend als de sampan
en scherp als het zakmes wanneer je onder ede zwijgt
nemokeg si eipeoj eipeoj
nemokeg si eipeoj eipeoj
gaat van mond tot mond
maar niets wordt bevestigd
en niets wordt zomaar toegegeven
6
wie heeft het soldaatje wie
heeft het plastic soldaatje gestolen?
raadseltje: wat is zo klein dat het moeiteloos
in je knikkervrije broekzak past?
de oppergeneraal.
(leg het neer
leg het naast de stoeprand neer
vind het) krijg een snoepje
wegens goed gedrag
7
vandaag waart over het schoolplein
het lied van de lispelaar, het lied
van oorzaak en gevolg, dit lied
dat van schuld en boete zingt
nemokeg si eipeoj eipeoj
haar kleine ziel
besterft in drie dagen,
hangt zichtbaar als een trofee
te drogen aan een riem
die ons omspant
zoals alleen
een meisjeshand
tot bloedens toe
het hart omspannen kan
8
niemand gaat langs af
9
het was vreemd
hoe dingen plots niet meer alleen
met elkaar te maken hadden
hoe alles wat altijd
zo nauw met elkaar verbonden was
zo snel zo ongedaan gemaakt kon worden
alsof alle letters op het bord
die haast moeiteloos eerst
tot woorden werden
in opstand kwamen en eenmaal los
gelaten als vliegen aan dunne koorden
om onze hoofden draaiden
10
ook sterke verhalen vlogen zo
rond als superhelden haast
ze waren al snel niet meer
bij ons weg te slaan
en toch wist niemand toen
of er ooit zoiets gebeurd was
we wisten alleen dat zonlicht
toch niet als water warm
en om je heen was
maar dat er vreemde stralen waren
waar je soms door werd geraakt
en dat dit raken dan het toeval was
11
robert droeg een nieuw blauw jasje
robert droeg een groot geheim (wees zuinig
op je jasje robert) deed soms nog
een plasje
wanneer dat niet de bedoeling was
en dus hield iemand zijn jasje
op drie hoog van een steiger
in de lucht
van de andere kant van de straat
leek het net een vlieger blauw
op blauw nee werkelijk
met je ogen half
dicht tegen het priemende licht
was er niet veel meer te zien.
dat is ook wat iedereen later zei.
en dat het stom was
van het ziekenhuis, dat zeiden we ook
niemand zei dat hij zijn jasje even
boven de grond haast
nog had ingehaald.
dit moet ook nog gezegd:
superman had vrij die dag.
12
daarna vielen ze in bosjes
zegen neer tijdens het voetballen stegen
op tijdens het zingen
van een lied met veel amen
en armen rond en rond in hava
nagila hava sneller
en sneller rond het snijdende touw
totdat het bloed langs haar dunne
meisjes polsen stroomt
tot helemaal over haar benen
op de grond
13
deze waarheden werden verdronken
als jonge katjes. je bond zo’n zak dicht
alsof het vuilnis was
met de warmte van de grote kat
nog op je schoot
en niemand vond dat daar
iets vreemds aan was, aan zo’n grote kat hier
en aan die kleintjes
ook Jezus niet
terwijl die toch altijd
langs het water liep
14
aan de rand van het schoolplein staat
een jongetje al
weer te vertellen over zijn onderzeeër
die in de Barentz ligt daar
waar een koude oorlog woedt
en pas als iedereen
aan zijn blauwe lippen hangt
houdt hij een hand voor zijn mond
en wijst naar een vlieger in de verte.
15
ademt dan,
zooooooooooo
een mondvol vliegen uit.
16: dit zijn de dagen, mijn vriend
dit zijn de dagen
dat de raderen van de wereld
dieper in de wonden grijpen
dat de dageraad
door verlichte vreemden
op een draagbaar
naar binnen wordt gereden
dat alles
in de engte lengt
als tussen dubbel glas
het geluid van een sirene
dit zijn de dagen dat je huivert
als een vliegtuig overgaat
zoals soms een ziekte doet
dat mars daalt
als een rood en boos gezicht
vol lijkvlekken
17: kinderliedje
van voor naar achter gaat de auto
schuurt hitsig haast
tegen de wanden op
ik zandstraal gedachten
met mijn gezicht tegen de wind
en mijn mond zooooo
mars daalt neer de lucht is rood de wereld
ruikt alsof hij net is ontsmet
we gaan
van links naar rechts
mijn broer en ik
op de achterbank
het is lastig zingen
met dichtgeknepen keel
maar toe doe alsof
je niet weet waar je bent
toe doe alsof we (zijn er
bijna) thuis zijn
18: de groene simca
drie mannen in heel donker
blauw hebben hem
gevonden en naar huis gebracht
hij lag in zijn auto
te slapen: een Simca
in bijzonder lullig groen
19: belle Hélène
en alweer op de achterbank
op weg naar een land zit Hélène
de vlakke uren naast mij
het landschap komt en gaat
met af en toe een schaap
en later ook wat heuvels
ik houd haar hand vast
tot zij net voorbij de grens
in Nederland verdwijnt
ik zal haar evenmin een ansicht sturen
als zij hier was
wel draai ik twee weken
(a) dat nummer
(b) één bruine haar steeds om mijn vingers
20: intermezzo; transmitting live from Mars
komt tot mij, allen die eenzaam zijn
verdwaald vermalen
tussen de raderen
van een wereld
die te diep in de wonden grijpt
en leg uw botten hier te ruste
laat ze bleken gloeien
branden desnoods dan
als een ster
21: baby, I’m a star
ik word een ster
en ik zal zeker veel
te veel willen drinken baby
you can drive my car
dan doe ik mijn ogen dicht
en droom haar even stiekem naast me
als mijn vader achter het stuur
22: de droom
hij komt aan
gereden in die auto
parkeert netjes en stapt uit,
vloekt dan niet
ongewoon herhaaldelijk
op de groene stoel met franjes
ik vertel hem dat hij dood is
hij heeft geen zin in dat gezeur
en trekt een biertje open
even hardnekkig
als de vlekken op zijn gezicht
staat soms zijn auto buiten
23: mars daalt
vandaag zie ik
de vlekken in zijn gezicht
gaten in de lucht branden
rood kleeft aan wanden
dichtgeknepen kelen zingen
alles ruikt alsof het net is ontsmet
de wereld vouwt ons op
slikt ons in en ergens
implodeert een lever als een ster
maar toe doe toe doe
t het er allemaal
nu wel zo toe ?
24: weer onderweg
ik mis dezelfde
muur vandaag al
weer op enkele centimeters
0: intermezzo
I saw myself
a ring of bone
in the clear stream
of all of it
and vowed
always to be open to it
that all of it
might flow through
and then heard
“ring of bone” where
ring is what a
bell does
© Lew Welch)
25: kringspel
ik adem
mezelf weer uit en blaas
een roze ring van meisjes om mij heen
penny, ik laat je naam in mij
vallen als de zon in water
en duik je steeds weer op
iemand roept je naar het midden
en al wat draaien kan – het draait
ik beloof mezelf plechtig
om je met bleke huid en haar
in te blijven ademen
26: kermis
zoals een tong eerst schichtig dan
sneller steeds en almaar sneller draait
berijden wij wijdbeens draken
want het is kermis op het plein
en alles is nog mogelijk
kijk, daar branden lichtjes
witte gaten in de lucht
de geur van suikerspinnenlippen
als askegels gloeien wij als sterren bottenbleek
op excursie naar het einde van de nacht
nat gras, natte ruggen
je onbehoorlijk smalle schouders
je open mond: zo groot de maan!
27: onder de seringenboom
later onder de seringenboom ben ik
in de schaduw die een hand maakt
op je warme wang
draai als de rook van een eerste sigaret
in mijn buik, laat mijn vinger door iedere cirkel
prikken waarvan jij het midden bent
onder het badpak over je moedervlekken:
sterren branden donker op jouw huid, zeg je
maar ik voel alleen maar jou
maar ik proef alleen maar jou
zomerzout en nieuw en jong zo penny
28: de bus terug
blazen maar weer: kringen op het raam
namen doorhalen onder harten
van de heenreis
penny loves x loves y 4 ever
4 ever weerkaatst je
bitterzoete adem van die ochtend
grotere jongens weten het: jou pesten is makkelijk
vandaag legt iemand pennies op je ogen
als je slaapt
zwaai ik naar mezelf
in het raam van een bus op weg naar huis
zie ik de dood, een verstekeling
die onderadems reist van mond op mond
van zweterige hand tot hand
als voetbalplaatjes in de pauze
ik droom een cowboy: brede hoed, jas,
het striemen van een speekselzweep
één uiteinde bungelt aan je mond
29: penny slaapt
grotere jongens wisten het: jou pesten was makkelijk
vandaag legt iemand pennies op je ogen
als je slaapt
dooft de zon op iedere tekening
die vloeidunne bleekhuid!
zelfs sterrenlicht brandt gaten
ik draai mezelf binnenstebuiten
wil je mijn moedervlekken wel geven
het zijn er twee
ze passen over je ogen
en gloeien in de eindeloze nacht
30: ennio
de donsgele slaap in je ogen
gaf je me
en al het licht van de maan
ik hang haar
aan een touw boven je huis
en zeg: de maan is nu gehangen
ik fluit veel – morricone
en ben een zomervakantie lang
indrukwekkend somber
31: where ring is what a bell does
vandaag gevonden:
je seringenroze kauwgumring
past niet meer om mijn vinger
je geur, je smaak, je speeksel
wat licht was bleek niet taai genoeg
om langer mee te gaan en ging
ik schrijf dit omdat ik aan je dacht
toen ik een gedicht las
en plots je ring zo hoorde
drie meisjes bij de slam
en jawel hoor, ze staan er weer
met teruggetrokken tanden al
dan niet de dertig te passeren.
drie meisjes bij de slam
in schotsgeruite pofrokjes
bespreken jongeherenleed.
even lekker kletsen zo
op een warme oktoberavond
met glutenvrije strandtas om.
maar heer heb medelij!
zij zullen vroeger vast hebben geslist
en was er niets iets met hun vaders?
zeep dus eerst hun borstjes in
en houd ze dan voorzichtig maar beslist
drie minuten onder handwarm water.
tik tok
tijd is niet het zachte tikken van een klok
maar het lange wachten tussen tik en tok.
het is een waarheid.
als we de kleine dingen niet zouden vergeten
zou niets de moeite waard zijn om te herinneren.
het is een wijsheid.
de klok tik tokt.
een straal zonlicht beschrijft, precies op dit moment
een clichématige baan in clichématiger zin
en raakt niet eens licht aan het oppervlak
van wat bestaan genoemd wordt.
en de klok? zij tikt en tokt
die dag sterft een vrouw in een vuur
terwijl zij verlegen haast
haar huid tot kleding vouwt.
het was wel ver weg.
een bedrijf introduceert een nieuwer product.
tik tok.
onopgemerkt loopt een jongen naar de rand van een schoolplein
en voelt het glad van een knikker
in een broekzak vol zomerzand.
het is me wat.
of neem de plotselinge inval van het donker
door zo'n rond raampje in een deur
of het lange wachten binnen,
het ellendig lange wachten daarbinnen.
tijd is niet het zachte tikken
van een klok. tijd
is Tik.
dit is een gedicht voor boven je bank
en niet meer dan dat. het is onvoldoende
hermetisch om de rest uit te sluiten
en verliest alle scherpte in bad.
wikkel het om je lijf bij gebrek
aan een vrouw. je zult worden bedrogen;
dit gedicht is ontrouw.
dit gedicht wordt zwaarder met de jaren
dit gedicht ontwikkelt een klagerige toon.
dit gedicht ziet dezelfde programma’s
als jij en zou daarover liegen.
het is uiteindelijk onontkoombaar
dat je jezelf ophangt bij dit gedicht.
het is voor jou geschreven;
de woorden geven donker in het licht.
prinsesje in tegenlicht
kijk, mijn handen maken
prachtige schaduwen
op de muur van dit papier
is alles nog mogelijk.
een konijn of liever een prinsesje
met haar rokje kuis
tot net over haar knie gevouwen?
u zegt het maar
ik zie haar persoonlijk liefst
met levensbedreigend blond haar
tussen mijn vingers naar beneden glijden
als uit een toren.
of in dat zwarte badpak van toen
ik haar onder water langzaam
in tegenlicht tegemoet zwom;
een onverzadigd vette vis.
the fine art of dissecting small animals
1. beestje
het korte bestaan achter glas
komt nu ten einde. zachte druk,
harde ruk, harde ruk, harde ruk.
rondjes. wachten. brand.
2. moeder
hoe hij daar zit: rood
aangelopen gaat hij helemaal
in zijn eigen wereldje op.
vind je niet, Colette?
die opperste concentratie. die beentjes.
schattig broekje is dat toch.
3. zoontje
het vinden, het pakken. vingers
al bijna te vadsig. toch beet,
een poot, een poot, een poot.
mikken. wachten. rook.
4. mee op reis
hoog
we gaan om-
dit schamele spoor te volgen
door trillende lucht boven huizen
waar iedere voor- de achtertuin
van de buren is, waar sprinklers
sprinkelen en kinderen in nat gras
onder kleine regenbogen wachten.
oh colette, vanaf hier lijken de wasmolens
wel roulettewielen. swing it, baby.
5. les jeux sont faits
we kunnen het uittekenen op dit groene laken,
de grenzen van Wateringseveld, van zijn bestaan,
het hare.
hier, onder de rook van barbecues, van dingen
die verbranden, kanker krijgen en sterven heerst
de onneembare wipkip over dag en nacht.
het vlees is rood, Colette. afblussen
met after sun.
in bed gloeit hij als een ster na.
6. child in time
volg hem door zijn wijk, volg hem
langs huizen waar kinderen wonen,
wachten, wijzen, volg tot glas
rinkelt in zijn tas, zie hoe hij een poot,
een tweede, nog een keer
voor de ander
en vergroot hem
tot zijn geur het universum vult.
streven
de verlichten ontstijgen alles,
zijn hun eigen trap naar de hemel.
sommigen overstijgen zichzelf
in openbare kastijdingzucht.
anderen schenken een papieren vloot
van inkt en stront en tranen
of laten rijk gevulde tissues
als offer uit een penthouse waaien.
ik wil een eigen gelijk.
ik wil een rimpelloos gezicht.
ik wil mijn ogen kunnen neerslaan,
verblind zijn door mijn eigen licht.
non, non, rien n'a changé
je denkt dat het ophoudt,
maar als je ouder bent sta je weer
in een hoek met je handen voor je kruis
naar pis te stinken. er bestaat zoiets
als publieke eenzaamheid; daar past
geen gordijn omheen.
haar vriend komt vannacht
thuis van een eiland. ze zal hem teder
pijpen. eerst moet jij nog schoon.
je probeert haar voor je te winnen
met een glimlach en een praatje.
je plasje voldoet.
hotel halfweg
je complimenteert het baliemeisje
opzichtig met de fraai gemanicuurde
coniferen. je glimlach straalt
anciënniteit uit. ze aanvaardt.
de keycard gaat in de portefeuille
die echtgenote in haar tas bewaard.
jaren terug verloor je een sleutel.
ze heeft het incident onthouden.
in de badkamer verzet je trouw
wat vrouw zojuist heeft rechtgezet.
het gaat in dit bestaan om millimeters.
je eist ze op. je duurt.
's nachts klopt de dood: een ader,
een wiskundige vergelijking, een lid,
een kind aan de deur. je grijnst het
in het donker tegemoet.
(het geheim)
/
we ontdekken dat tussen jou (een geheim) en mij groeit.
dit kan (geen groot geheim) zijn, beslissen we. we hebben het
niet eerder opgemerkt. Het landschap is vlak, het uitzicht
onveranderd onbelemmerd: geen heuvel te zien.
de eerste dag proberen we ( h e t g e h e i m ) te isoleren,
te benoemen, te grijpen. het laat zich niet betrappen, het weigert
in de hoek te staan, ezelsoren op te zetten.
//
onder het plafond accumuleert het cumulus, grijnst
schaapachtig, reflecteert, geeft
haar vorm niet prijs.
jij duidt de geschatte omvang met je handen aan,
vormt een kop van elastiekjes. ik maak een schotel.
samen vangen we wat regen op.
///
misschien zit {{het geheim}} van binnen, om met ons
op te vullen; met God, een stilte.
jij spreidt labia majora, minora, mi
amore, lik, adem, zwijg in me.
////
in het midden van de kamer richt (het Geheim) een altaar op.
wij slaan kruizen, schetsen pentagrammen, smeken het
geven het namen, paaien het met zoenoffers, omarmen, omcirkelen,
belegeren [het geheim] houdt stand.
op een laag vuur karameliseren vermoedens. we breken
er onze tanden op, knarsen op de brokken, slaan ernaar
met dagboeken vol ezelsoren.
en overal om ons heen vormt het, breidt het zich uit,
vult als tandbederf de ruimte op die we het laten,
wordt (HET GEHEIM) is (HET GEHEIM) blijft onder ons.
lama ist tot
klep dicht en gewoon doorademen, ouwe homo
sapiens, ludens, erectus. zoveel zaad verspild; loos
als in duinen: een wattig bestaan; katers in de namiddag.
kunnen we met de buik vooruit het leed doorklieven?
waar buik was blijft leegte achter. de eenzaamheid
van de buikboksfinale; laatste ronde – bit in en gaan.
wat weegt zijn de mensen. het onverzettelijke gewicht
van een vader, een moeder, een zus – de wijze waarop
papier zich tot een vuist balt, machteloos als dorst
is man, deze man, alleen, of twee mannen, plotseling
verdubbeld. zo dragen we ons verlies – als twee mannen
rechten we de rug. nog één keer, en dan opnieuw.
een week met de heer
zaterdag
ze was weer in de heer gaan geloven. het gebeurde
die middag rond drieën. ze had gehakt gekneed en
haar handen gewassen. de heer speelde solitaire
met de kaarten van hun moezelcruise. hallo, zei ze.
de heer keek niet op: het regende niet eens.
zondag
die dag kwam er geen bezoek. de vrouw en de heer
stelden een programma samen. de heer begon. daarna was
de vrouw aan de beurt om op de klok te kijken. soms
sukkelden ze even weg. dan keek de klok naar hen
en werd het sneller later.
maandag
de afstandbediening lag kaarsrecht naast de troskompas.
dinsdag
dwaalden ze door gangen met bruine vloerbedekking.
hier en daar stonden tuinmeubels voor deuren, hingen
ingelijste kleinkinderen, brak de zon door op vastgelijmde
puzzels van 10.000 stukjes of meer. hij borstelde haar
klitten uit onder het meisje van vermeer.
woensdag
ze waren in elkaar gaan geloven in haar kamer
met het opklapbed waarop ze halma speelden en later
ganzenbord. zij woonde op twee hoog naast het platje
met de duiven van zijn vader. hij sloop steeds behendig
tussen het geritsel door. hiervan droomden ze, zijn hand
over de hare, een gevlekte vleugel over een duivenei.
donderdag
trok de heer zijn goede pak aan terwijl zij sliep, speldde
medailles op, trok mouwen over dunne polsen en zat
op de rand van het bed totdat het lichter werd.
vrijdag
zij kookte lof omdat hij dat kon kauwen, streek toen
de lakens nog een keer, niet om het een of ander
maar om iets te doen te hebben. die avond brak de heer
het brood, schonk koffie bij de melk, stopte haar lichaam
in voor de nacht. zij sliepen lang en zacht.
patronen
poëzie is het bespeuren van patronen
die er niet zijn, zo stelt mijn vereenzaamde
vriend ten bewijze. het gaat van zacht naar hard
[van een kamer vol kaarsen en de gloeigeur
van een vuur met vrienden op het strand naar dertig
watt spaar en tl-licht boven je; alziend en altijd.
zeker, aan het eind van deze koleretunnel brandt licht
in de operatiekamer. de fontanel opent zich
zacht en vol genade; de schoot van een vrouw]
en terug. zo volgt alles een onafwendbare logica.
[mijn tweede vrouw weet alles
van de eerste. er zijn dagen dat ik dit oneerlijk vind.
ik heb er nooit iets van gezegd.]
op zijn bureau staan globes, een kauwgombalmachine
waarin hij tanden bewaart van kinderen, de zijne
of die van anderen. er is geen onderscheid denkbaar
dat de machine maken kan. men werpt in.
ooit bouwde een vriendin een kast die een kast nadeed.
er paste niets in.
ooit bouwde iemand een douche die een douche nadeed.
er paste iets in.
[ze leeft nog, mijn vrouw, maar vraag me niet
naar harde bewijzen.]
notitie
je denkt aan dode mensen, leest hun brieven,
volgt de letters met je vinger. vreemd en sierlijk;
de kalligrafie van de dood.
als meisjes van nu straks sterven
ondertekenen zij hun laatste kaart
met :(-tjes op de i en xxx-jes.
zwaai je haar uit alsof ze op vakantie gaat,
op weg is? grap je: ‘we gaan op reis meis,
maar wat nemen we mee?’
en vind je later wat zij achterlaat?
kaarten in haar tas, toegestane roodstand,
schaamstreep op matras.
‘ze hield van tulpen, schelpenspiegels, de liefde,
en bezoek. ze leed aan ludduvuddu,
leggings en lymfeklierkanker.’
het is genoteerd.
kamer met raam
je verwacht een ander wit, van stijf geslagen
eieren wellicht; een waardig wit, opgeklopt
door vaardige handen – en die daaronder,
kalm en warm en klaar.
buiten vriest het licht, je zit waar het kraakt
en staart naar adem op raam; wonderlijk toch
hoe een kamer zich met wachten vult,
wonderlijk maar waar.
steeds als je slaapt, droom je met open mond
van sneeuw. steeds als je waakt, zie je hoe traag
de druppels in haar vallen. je kunt er uren
naar kijken. je kijkt er uren naar.
tableau vivant met twee christenen
meneer De Vries een boer
gooit houten kruizen naar de hemel
als plots zijn zoon
nog even blond en zichtbaar dood
gewoon in overall
het pad betreedt.
alsof er niets gebeurd is
zegt hij
zijn vader goedendag.
loopt dan dezelfde weg
als hij terug
gekomen is weer af.
de zon is stil.
mevrouw De Vries een boerin
slaat geraapte kruizen op
in weckflessen voor later.
van een man in de nacht voor een raam
kijkt door een raam, ziet zwart, een uitgelopen restje
blauw. bedenkt een troebele melkweg of dat een open
gesneden rokerslong niet leeg is, maar met niets is
gevuld, dat wat het iets omvat, het tussen de tanden
neemt, door elkaar schudt, opnieuw ordent, terug
brengt tot de kern: cel in een membraan. een man
in een kamer voor een raam drukt zijn vingertoppen
tegen het glas, wil naar buiten, wil buiten woekeren.
komt in opstand tegen het niets, vervloekt de belofte
van iets. van lucht, een ziel, een kans, een opening,
een doorgang naar elders of eerder, een wormgat door
de tijd, zoals hij zich zijn vader herinnert, zomaar
weet dat het onvermijdelijk wordt om bretels te kopen.
houdt zijn broek op, heeft plotseling met twee handen
iets te doen. blijft vannacht nog, blijft voor het raam.
het laatste herfstgedicht
de eerste die nu nog met herfst
takken aan komt draven
en daarmee op dit papier
of tegen mijn beeldscherm zwaait
zodat bladeren dit gedicht binnendwarrelen
bijt ik persoonlijk de strot af
want ziek ben ik
van woorden die troost willen bieden
voor alles waar geen troost voor kan bestaan
te moe vooral
om iedere ochtend bloot en bleek
weer als dezelfde jongen op te staan
vergeet me liever even,
begraaf deze woorden in een ondiep graf
en leg jezelf daarnaast ten ruste
mag ik bij je liggen? dan spreken we daar af
om pas te ontwaken als ook dit blad
volledig is vergaan
want als de dood te bedwingen was
met slechts enkele mooie regels
dan had ik die voor je geschreven
ik weet het ook
hier staan ze niet,
vergeef me
een verhaal als alle andere
dat hij is geboren uit bloedeloos contact
dat op voorhand al vergeetbaar was,
vergeet hij niet. neemt later zonder mededogen
hetzelve met geweld.
raakt op een vrijdag even aan bestaan, schrikt.
haar lichaam is te warm, veert terug, raaskalt.
spuugt tegen de wind in. jongleert jongens
kopjes zichtbaar boven het korte gras.
verlaat en wordt verlaten. doet weinig moeite,
meer schade. voedt bloedboeren op
tot zeepbel. verstopt scheermessen
als paaseieren in zijn buurt.
eet zelden alleen. zoveel minder nog
met vrienden. draagt wrok als een babylijkje
in een draagzak op zijn rug. zakt zwaar
door rijstpapieren benen. kamt haar tot shag.
neem liters tot zich. koestert een anders
vreemde vrouw, slaat haar ook. pompt maar verzuipt,
heeft geen hartstocht. zegt dingen
die hij niet mag zeggen. spreekt niet in
maar met tongen, vlecht die tot een mand,
legt daarin zijn leven te vondeling. wacht tot zijn daad
onbegrepen blijft. denkt 'velen voor mij'. zegt 'velen achter'.
is zelden als laatste bij het bankje voor de bus.
plast daar warm overheen, dacht ooit
aan dierenarts. at verplicht en veel
orgaanvlees. zakte voor een toets. bracht aardappels
over op een lepel. liep zelden goed zak.
aanvaardt een baan, neemt geen ontslag. droomt nog
dagelijks botsauto's in felle kleuren. ziet koude lucht
op 8 millimeter ontsnappen aan een bleek gezicht.
hoort francoise hardy. verdringt zich
om sluikgehaarde meisjes. verlangt naar chocola
van moeders lippen. staart wezenloos
maar wel in de verte. woog bij geboorte beduidend
minder dan in haar buik.
draait zich om. slaapt met een vuist gebald
als een wapen onder het kussen. duimt soms.
stilleven met pielemoos
gestaag valt je borst in. zo lig je
steeds vaker naast een oude vrouw:
borstvrij, daarover dus geen zorgen.
op sommige dagen dek je haar
loze holtes met een handpalm af,
smokkelt met de bolling en streelt
een herinnering wakker.
maar wat verder slaapt, het slaapt:
pielemoos rust op een bedje van stro
tussen je benen. je dekt hem
teder toe.
dit is wat je droomt: schapen jagen
de wolken op. en dat niemand
weet waarom, ook jij niet.
gedicht voor een vader
1
je zei ik denk niet dat het nog veel wordt
en ik keek op je neer
rook schrale rook geronnen bloed rook zwart
bloed in het donker van je hand
zag hoe die krachteloos en laf de angst omsloot
en schudde je als een vogel van mijn hoofd
maar herinnerde me plots die regen, de grijze
de grauwe regen, de leisteenwarme regen
en zag ons op het dek van een boot staan
in die regen
2
dun en iel fluit je
ziel door holle botten, zo: hu
hu liet je me soms schrikken
zoals nu je in mijn armen sterft:
hu!
maar wat me dwars zit: ik weet niet meer
of het regende, of er wind was om het huis
of je verbaasd of angstig keek
wel weet ik dat ik je handen zag,
je harde handen, je stille en merkwaardig
bruine handen om mijn arm
alsof je pas nog
in de zon gelopen had
3
ik vond kindertekeningen
in je nachtkastje; de foto op de boot
daartussen een pakje kruimelshag, hoe het duurt
voordat dat vol is
toen wist ik: nee, jij liep niet meer
en niemand liep voor jou
zo leerde je me spaarzaam zijn
voor als iedereen is weggegaan
het schrale vast te koesteren
en ik koester, zie hoe ik koester
ik weet niets
vaak vraagt men mij of ik van dit
of dat iets afweet. ik ontken alles.
en als men het nogmaals vraagt
ontken ik dubbel:
nee, van dit of dat heb ik
geen kennis, niets
weet ik van dit of dat.
modieuze ziektes, zaadontlasting, dood.
drugs, depressies, diepzeeduiken.
men verdenkt mij van kennis van de vreemdste zaken.
men schroomt niet om mij te consulteren.
men vermoedt dat ik thuis ben
om over hen te waken.
maar ik heb spelletjes te doen, confetti
rond te strooien, de vruchten van mijn arbeid
te verbrassen. ik heb na te denken
over de zin van deze zin, de zinloosheid
van deze.
even onder ede
bij zaklamplicht de sporen volgen
van kleine dieren (een rups, een duif
een slang) en samen dronken worden
van tegenstrijdige signalen, wijn en rook,
alles wat achteloos van mond tot mond gaat
op zomeravondadem
vouw je handen tot een kom
en zucht; die geur blijft voorgoed
verdwijnen
nu je verliefd bent
op hoe haar knieën buigen
omdat ze per se pissen wil in gras
waar krekels en sprinkhanen neuken
in het vocht dat tussen haar benen raast
ingebrand: billen op kuiten in witte sokken
of anders dit: warmte in het donker, zilt
en gewillig
kijk mama, zonder handen!
knielend met de resten van een liedje
over love nog in haar mond
ben jij
en als zij aanwijst welke kaarsjes
op de hemeltaart je uit moet blazen
opdat deze slaap zwart zal zijn en diep
maar licht genoeg om niet in te verdwalen
als je haar stevig vasthoudt, dan
doe je dat, ja, dat doe je
we zijn er allemaal geweest, we willen allemaal terug,
slaan vreemde lichamen vrijwillig op
in tenten even onder ede
jij weet, zij weet, wij weten we zijn
er geweest
dat wordt dus levenslang
laveren tussen schuld en onschuld,
tussen deze en gedroomde tijd,
op zoek naar een verwante
emotie op elk grasveld, twee (4,6)
kinderen aan je linkerhand, je derde
vrouw ter rechterzijde
pardon mijnheer maar weet u misschien
waar de toiletten zijn
die vinden
en achter je richt het gras zich alweer op
ah erlebnis
monden vol citroenen dragen
vleeskleurige lichamen
dito gepantied de zomer door
in de supermarkt
worden roddels bezegeld
met speeksel van beroddelden
eenmaal thuis wordt iedere boodschap
al tot ver na de komma ontcijferd
stilzwijgend gedistribueerd
hoopvolle blikken voorbij
vinden kinderogen weer
geen lijken in de kast
2. oranjebitter
vanachter het raam valt
haar bleke peignoir
al vroeg de avond in
een verzachte handdoek hangt
trots van het balkon
de vlag weer uit
oranje loopt
in de eerste regen na het fluitsignaal
traag door op de flanken
3. god en de buitenwijk
vale damesbillen,
de zakken zwaar van air miles
stijgen traag de treden op
zelfs als onze voortvluchtige ontmoeting
al om enkele woorden vraagt
zal niemand die uitspreken.
boven loert haar leven
verscholen in de barsten
van het te vaak verlaagd plafond
een milder god zou haar verlossen
en toverde heel even maar
een glimlach op haar verzuurd gezicht
ik zwijg met hem
de grote flits
de dag die alle dagen beëindigt
is al lang geweest. je hebt het niet
opgemerkt. het geeft niet.
ik keek naar een vetplant, zat wat
te spelen met je borsten, lief,
het geeft niet.
een mens moet soms iets doen.
ik keek naar een vetplant,
gevangen in de grote flits en dacht
dus zo plotseling kan liefde
waar zijn. het werd haast
een reden om van je te houden.
de afspraak
iemand trekt deze ochtend
krijtstrepen over zijn pak, witte
lijnen op de weg
de afspraak staat
deswege / omwille / onomstreden
vangt vandaag aan op een zebrapad
halverwege zijn auto
rolt een bal hem in de voeten,
ontstaat twijfel over dit beeld
en over de richting (zijwaarts) die
wind verkiest door haar te gaan
er wordt niets omgeroepen
wel spant de lucht bleek
tussen uitgestrekte armen samen
boort zijn hoofd zich krakend door het doek
zijn linkerhand links zijn rechter
drie tomaten slikt hij in. de vierde
wordt geworpen als een steen
colettes koan
in het rood van zijn hand
zit zwaaien
zoals bomen doen in wind
en na de wind de witte
huid van water
waar je nog niet op schaatsen kunt
over de kinderen niets
dan dekens en een hand
vol waspoederdromen
over haar niets dan de stilte
van één hand
die maar blijft klappen
(applaus)
blues voor William
het komt oh ja het komt als een vreemdeling komt het als een verstekeling op je adem komt het tussen woorden (ik hou van je) komt het in een zwellende boezem komt het als het pompen het snelle pompen het onophoudelijke bonken als een streep die afscheid door je trekt en je verscheurt op weg naar een volgend verlaten is het gekomen oh het komt William het komt
het komt oh ja het komt als een riem komt het als het pure rood van striemen als een riem die breder is en boem! doet in het donker boem! doet in het licht van je hoofd als je slaapt in een bus in een trein (je hoofd warm tegen het raam) in je huis tussen muren aan het slot met bleke vingers komt het en als het aan het slot komt is het gekomen oh het komt William het komt
het komt oh ja het komt in spijkerbroek komt het met minaretten op het hoofd komt het in wit als vrouw als iemand die je wilde als bruid komt het in de lange nacht voordat het water breekt (vlokken in metallic blauw) tussen winterwitte benen komt het als twijfel als in een kijkdoos vol paddestoelen komt het in Yves Klein blue is het gekomen oh het komt William het komt
bèh
schaap zegt bèh.
Erwin zegt bèh.
lang samengevat: de kans bestaat
dat we ons op aarde bevinden.
iets korter:
bèh.
precies
zo klinkt het.
Erwin op rug in gras.
schaap uit zicht op dijk.
er is wind.
er zijn wolken.
wat een feest.
nieuw land
uit wat overblijft na groot verlies
schiep zij een land
om in te dwalen.
trok eerst met vingers
in roodrechten
over het gespannen stil van huid
totdat daaraan weer grenzen waren.
riep hem terug als een echo
uit de roerloze diepte van zijn mond;
balde haar vuist tot zon
en hing die boven hem,
als in een wieg.
verkende iedere moedervlek opnieuw
en legde daartussen wegen aan
en bruggen, niet
om vanaf te springen
maar om van uit te kijken
zoals een kind dat doet.
antwoord
lege blikken in een kast
uit verre landen vrees ik, het kraken
van een pissebed onder mijn schoen
stilte die op geluid volgt, de geur van melk
uit schroefdopbekers en het natte groen
van bekers in een tas
maar meer nog vrees ik dit
ontwaken, de vraag wat er is
omdat ik klam voel
met open handen sla naar licht
dat door lamellen raast
en alles bedoel maar niets zeg
witte schoenen
I
zomaar op een januarimorgen
zag ik ze weer staan: de hemelswitte
schoenen van mijn vader
ze stonden wat verloren op de kokos keukenmat
en heel even dacht ik
maar
het was een speling van het licht
dat bleek
wit door het keukenraampje viel.
al het andere is ijdelheid.
II
hij droeg zijn witte schoenen graag,
mijn vader.
er staken dunne benen uit
die rood en blauw en rouw
waren gerand
ze knakten
als cocktailprikkers
wanneer hij in hurkzit zat
en schoenen poetste boven
op de keuken
mat.
III
zo dun zijn benen, zo groot zijn handen,
maar vaal
als oude vlaggen die hij streek
en opborg voor de nacht
in een la naast zijn bed
waaronder de heilige geest
gebotteld op hem lag te wachten
IV
soms seinde hij met zijn handen
overgave
vanuit het lakenwit van bed
een weifelend wit op wit
als een voorzichtig opgeven
van kleur
vandaag
weer overgeven.
de trap niet meer opgekomen.
V
het was net zo'n dood
gewone ochtend in januari
waarop hij roerloos klaarlag
de vlaggen voorgoed gestreken
zijn handen meer
als ankers nu
reikten haast tot op de grond
zijn enkels rouw zijn lippen
blauwgerand
ik salueerde hem
oh, captain, my captain
met een vinger van mijn hand
VI
maar ondanks dit
desondanks dat
en alles
dat er al zo lang niet meer toe doet
zeg ik je nu
ik zou je het liefste de trap op willen dragen
vraagloos en voorzichtig
zoals je dat
met breekbare dingen doet
ook
zelfs als ze schreeuwen
VII
maar
ik fluisterde alleen maar
papa
loop dan, loop dan
ga omhoog en
loop op je wolkjes
je vuil
grijze rook achterna.
VIII
al het andere is ijdelheid.
banaan
daar dobber je dan op je banaan
en naast je dobberen anderen
op hun banaan.
jouw banaan is de beste banaan.
je bent er zeker van, je hebt hem
zelf uitgekozen.
meewarig kijk je naar de mensen
op de belendende banaan. het zijn
domme mensen op een lelijke banaan.
jouw banaan gaat harder dan hun banaan.
hij spat meer water op
en snijdt de bochten beter aan.
niemand neukt met jouw banaan.
je weet het zeker.
jouw banaan is de beste.
wat er is
er is geen hoop, geen mededogen,
geen gelijk. er is niets dat zich nog
voor deze voeten uitstrekt.
geen hel, geen hemel. niets om nog naar toe te gaan.
geen weg terug. geen warme hand
langs een van slaap bezweet gezicht.
niets dan de toen zo haastig vergeten
geur van een knuffelbeest. maar niet de volgende
en niet de daaropvolgende dag.
er is niets.
er zijn spionnen in het bloed.
er is wanhoop.
er is het wachten. er is de stilte
tijdens het wachten. er is ziekenhuiswit:
de kleur waarin bloemen sterven.
en verder? verder is er niets.
niet het geluid van een bel,
geen lonkende sirene.
geen waarschuwing. geen respijt. geen beloning.
geen troostend woord. er is geen afscheid denkbaar
dat niet al vaak genomen is.
geen geluid, geen boom die precies
in deze stilte valt,
die vult.
er is geen boom.